Dwergen


Lange tijd zijn de Dwergen een zeldzaam, bijna uitgestorven ras geweest. Er waren voldoende verhalen van dwergenburchten en kilometers diepe mijnen waar het gedrongen, taaie volk zich ophield – maar evenveel verhalen van hun strijd met monsters, barbaren en onmenselijke creaturen uit de dieptes waarbij hele stammen waren uitgeroeid.

Dwergen hebben, dankzij hun bestaan in ondergrondse tunnels, een formidabel abstract denkvermogen en zijn in staat om in hun hoofd een kaart bij te houden van enig gebouw of stad waar zij zich bevinden. Het is lastig een Dwerg van de wijs te brengen in zijn eigen terrein, laat staan om ze om de tuin te leiden met architectonische foefjes als geheime doorgangen, valputten of verborgen schatten. Feilloos weten ze deze lacunes in architectuur te vinden en zo zich toegang te verschaffen tot waar ze willen zijn.

Deze goede eigenschap wordt helaas wel gecombineerd met de archetypische Dwergenbegeerte naar edelstenen en edelmetalen. Vergeleken met koud metaal, glanzende parels en glinsterende diamanten zijn weinig schatten de moeite waard. Deze voorliefde voor metaal leidt ook tot een bijna ras-wijde voorliefde voor huisvlijt en vakmanschap, waarbij de meest vooraanstaande ambachtslui met elkaar wedijveren aangaande gebruik van materiaal en complexiteit van constructie. Deze drang werkt door in hun achting voor welverzorgd gezichtshaar – bij zowel mannen als vrouwen – met ingewikkelde knopen, wrongelwerk en decoraties.

Dwergen zijn compact en hebben sterke botten – een noodzaak in verkrampte doorgangen en eventuele instortingen. Wat weinig mensen weten is dat Dwergen met enige moeite hun ledematen uit en in de kom kunnen forceren, om zo door kleinere doorgangen te gaan dan mensen voor mogelijk houden.